Het realiseren van een positief rendement onafhankelijk van de prestaties van bijv. aandelen of obligatie-indexen. Het absoluut rendement wordt wel vergeleken met het risicovrije rendement van bijv. Belgische schatkistcertificaten over één jaar. Niet alleen hedge fondsen (zie verder) hebben als beleggingsdoelstelling het realiseren van een absoluut rendement, maar ook meer klassieke fondsen die gebruik maken van zero obligaties (zie verder) of CPPI technieken (zie verder).
Maatstaf voor de risico gecorrigeerde prestatie. De alfa of Jensen index van een aandeel of beleggingsfonds berekent wat de extra opbrengst is die het aandeel/fonds heeft gerealiseerd vergeleken met een referte-index. Voorbeeld: de return op 1 jaar van een fonds is 15% en de korte rente is 2% (de extra opbrengst is dus 13%). Tijdens dezelfde periode is de extra opbrengst van de referte-index 5% (eveneens vergeleken met de korte rente). Stel nu dat de beta (zie verder) van het aandeel/fonds gelijk is aan 2 (dus het beleggingsfonds is 2 keer meer risicovol dan de referte index), Gegeven het genomen risico is de verwachte extra opbrengst gelijk aan 2 x 5% = 10%. Omdat de huidige extra opbrengst gelijk is aan 13%, is de alfa van het aandeel/fonds gelijk aan 3% of 300 basispunten.
Het op hetzelfde ogenblik kopen en verkopen van een effect tegen een verschillende prijs op twee verschillende markten, waardoor winst kan worden gemaakt zonder enig risico te nemen. Arbitragetechnieken zijn alleen mogelijk in niet efficiënte markten.
Alternatieve beleggingen verwijzen doorgaans naar beleggingen in hedge fondsen (zie verder). De meeste hedge fondsen volgen beleggingsstrategieën die sterk verschillen van die van de klassieke beleggingsfondsen. Voorbeelden van zulke strategieën zijn long/short, event driven, global macro, convertible arbitrage. Omdat deze strategieën zo sterk verschillen van de klassieke, zijn de risico’s eigen aan hedge fondsen ook helemaal anders.
Dit is een alternatief model voor het capital asset pricing model (zie verder). APT poogt ook weer te geven hoe risico en rendement zich tot elkaar verhouden, maar steunt volledig op arbitrage technieken. Dit model veronderstelt dat een hele reeks risicofactoren in aanmerking komen voor het berekenen van alfa (zie hoger).
Financieel instrument dat gewaarborgd is door een portefeuille van activa, doorgaans woninghypotheken. Ook kredietkaartenschulden en autoleningen komen in aanmerking.
Voorafbepaalde referte-index of ijkpunt, toonaangevend om de prestaties van een beleggingsfonds of dakfonds te evalueren. De referte-index kan zowel stijgen als dalen. Een beleggingsfonds kan beter presteren dan de benchmark en toch in waarde verminderd zijn. Kwantitatief portefeuillebeheer is niet gekoppeld aan de volatiliteit van een benchmark, maar streeft naar een absolute return op het investeringskapitaal, binnen een vooraf bepaalde risicolimiet.
Een maatstaf voor het risico van een aandeel/beleggingsfonds in verhouding tot het risico van de markt (bijv. KBC Groep tov. de Bel20 index). Een fonds met een bèta van 1,2 zal -gemiddeld- 1,2x de marktreturn opleveren (zowel positief als negatief). Bèta is geen vast gegeven; het wijzigt met de tijd. Bèta geeft ook geen indicatie over de volatiliteit (zie verder) van een aandeel/fonds, het geeft enkel weer hoe een individueel aandeel/fonds reageert tegenover de markt.
De Black&Scholes-formule is een wiskundig model dat zeer frequent wordt gebruikt voor de waardering van allerhande financiële overeenkomsten en transacties die een andere transactie tot gevolg kunnen hebben. In die zin is Black&Scholes van betekenis voor de handel in opties, de waardering van bv. verzekeringen, garanties of financieringen. Het Black&Scholes-model is voor het waarderen van de theoretische prijs (optiepremie) van Europese call-opties op aandelen toonaangevend. De factoren die in de formule worden aangewend om de theoretische koers van de optie te berekenen zijn:
- de slotkoers van de onderliggende waarde
- de volatiliteit van de onderliggende waarde
- de resterende looptijd
- de rentestand
- de uitoefenprijs van de optie.
Een analysetechniek die de nadruk legt op het onderzoek van individuele aandelen/fondsen eerder dan op de macro-economische toestand (top down: zie verder).
Een model dat het verband beschrijft tussen risico en verwachte opbrengst. Dit model wordt vaak gebruikt voor het schatten van de waarde van risicovolle effecten. Het CAPM gaat ervan uit dat het enige risico dat door rationele beleggers dient ingeprijsd, het systematische risico is (zie verder) omdat enkel dit risico niet door diversificatie kan worden geëlimineerd. CAPM stelt dat de verwachte opbrengst van een effect of portefeuille gelijk is aan de risicovrije rente verhoogd met een risicopremie en vermenigvuldigd met het systematische risico. CAPM werd in 1964 door William Sharpe (zie verder: Sharpe ratio) en John Lintner geïntroduceerd.
De lijn gedefinieerd door iedere combinatie van een risicovrij actief met de marktportefeuille. Deze lijn geeft de risicopremie weer die kan worden verdiend door het nemen van extra risico. De CML is een begrip dat deel uitmaakt van het Capital asset pricing model (zie hoger).
Type ABS (Asset Backed Security) waarbij inkomsten uitsluitend voortvloeien uit een onderliggende portefeuille van vastrentende waarden.
CPPI is een beleggingsmethode die toelaat het kapitaal geheel of gedeeltelijk te beschermen, terwijl toch wordt meegeprofiteerd van de stijging van risicovolle activa. Hiertoe wordt de verhouding tussen risicovolle beleggingen en monetaire instrumenten of obligaties dagelijks herberekend.
Maatstaf die aangeeft hoe de rendementen van financiële instrumenten zich tot elkaar verhouden. De correlatiecoëfficiënt ligt altijd tussen -1 en +1, waarbij -1 een perfect negatieve relatie aangeeft tussen de rendementen, terwijl de waarde 1 aanduidt dat er een perfect positieve relatie bestaat.
Gedematerialiseerde effecten bestaan niet materieel, maar komen alleen voor op een effectenrekening door boeking op een rekening op naam van de effectenhouder bij een erkende rekeninghouder. Deze laatste is een kredietinstelling, een private bank of een beursvennootschap.
Beursgenoteerd beleggingsfonds dat een index kopieert. Dat kan een brede marktindex zijn, maar ook een deel- of sectorindex. Een ETF kan ook een index shorten of mits het gebruik van leverage, de prestatie uitvergroten. Synoniemen: tracker en indexfonds.
Een future is een contract over de verkoop van financiële instrumenten of grondstoffen voor toekomstige levering. De contracten worden op gereglementeerde markten verhandeld en kunnen net zoals opties gekocht en verkocht worden (in het Engels ‘long’ of ‘short’ gaan). Futures maken deel uit van de activaklasse van de afgeleide producten.
Een obligatie waarvan de interestbetalingen zijn gekoppeld aan bijv. de index van de kleinhandelsprijzen. Er bestaan verschillende types geïndexeerde obligaties. Sommige passen het bedrag van de periodieke interestbetaling systematisch aan de inflatie aan. Bij andere is de terugbetaling van het kapitaal op de vervaldag geïndexeerd.
Een normale verdeling met een gemiddelde gelijk aan 0 en een standaardafwijking (zie verder) gelijk aan 1.
Hieronder ressorteren de harde grondstoffen zoals industriële metalen, mineralen en edelmetalen, zowel als de zachte grondstoffen, nl. de landbouwproducten en de veeteelt.
Er bestaat geen algemeen aanvaarde definitie van wat een hedge fonds is. In het algemeen kan men stellen dat dit beleggingsfondsen zijn die gebruik maken van bijzondere technieken (bijv. het op termijn verkopen van aandelen) of van instrumenten als opties en futures of combinaties hiervan om te proberen een absoluut rendement (zie hoger) te realiseren.
Hedge fonds benutten onvolmaaktheden of onevenwichten in de financiële markten. Ze zoeken prijsverschillen of verkeerd geprijsde waarden (op basis van risico, onderliggende waarde, looptijd, …) en nemen vaak hoge posities in met als doel een hoog resultaat te boeken. Hedge fonds investeren zowel long als short. Met long wordt de aankoop van effecten in de onderliggende markt bedoeld. Short betekent de verkoop van effecten die men niet bezit met de afspraak ze later terug te kopen. Oorspronkelijk betekent hedging risicobeperking. De investeringen in deze activaklasse zijn inmiddels dermate opgelopen dat toezichthouders als de Amerikaanse Securities and Exchange Commission (SEC) pleiten voor meer regelgeving, vooral op het gebied van juridische aansprakelijkheid, transparantie en liquiditeit. Om het risico van hedge fonds te beheersen, zijn het volgen van een hedge-index of het gebruik van fondsen van hedge fonds mogelijke oplossingen.
Een beleggingsfonds dat op zo’n wijze wordt beheerd dat het de prestaties schaduwt van een aandelenindex.
De information ratio meet de prestatie van een beheerder in vergelijking met een referte-index. De IR geeft de verhouding weer tussen de jaarlijkse verwachte residuele opbrengst en het residuele risico. Hoe hoger de information ratio, hoe beter de beheerder heeft gepresteerd.
Obligaties die in aanmerking komen als belegging voor institutionele spelers zoals pensioenfondsen. Ratingagentschappen zoals Fitch, Moody’s en S&P’s bepalen de kredietwaardigheid van landen en bedrijven en leggen vast of deze landen en bedrijven investment grade zijn of niet.
Kurtosis (vaak ook Platheid genoemd) is een maat voor ‘piekvormigheid’ in de statistiek. Kurtosis is zowel te berekenen voor een kansverdeling als een steekproef. Een hoge kurtosis wijst op een verdeling, of data, met een sterke piek. Dit houdt in dat een relatief groot deel van de variantie veroorzaakt wordt door zeldzame extreme waarden. Een lage kurtosis wijst op een platte verdeling, of data. Hier wordt de variantie voornamelijk veroorzaakt door een groter deel minder extreme waarden.
Het werken met geleend geld om het beleggingsresultaat te verhogen. Deze techniek wordt vooral toegepast door hedge funds. Externe financiering verhoogt het risico exponentieel.
Het maximale verschil tussen het hoogtepunt en het dieptepunt in de koersevolutie van een financieel instrument binnen een specifieke periode, uitgedrukt in percent, met een minimum van nul (benchmark) en vergeleken met de performance over de ganse periode van berekening.
Een optie geeft de koper het recht, maar niet de verplichting, om een actief te kopen of te verkopen tegen een vooraf bepaalde prijs en op een vooraf bepaalde datum. Er bestaan opties op aandelen, obligaties, wisselkoersen, grondstoffen… Een call optie is een recht om een actief te kopen, een put optie een recht om een actief te verkopen. Call en put opties zelf kunnen gekocht of verkocht worden (in het Engels ‘long’ of ‘short’ gaan). Opties maken deel uit van de activaklasse van de afgeleide producten.
Onderneming die de kredietwaardigheid van een land of bedrijf onderzoekt en waardeert. De bekendste zijn Fitch, Moody’s en Standard & Poor’s.
Het relatief rendement vergelijkt het door een beheerder behaalde rendement met dat van een vooraf vastgelegde referte-index. Als het behaalde rendement beter is dan de referte-index, heeft de beheerder goed gepresteerd.
Reverse convertible notes zijn geen obligaties maar kortlopende schuldbewijzen (meestal 2 jaar), die overwegend zijn uitgegeven door Europese kredietinstellingen met een interest beduidend hoger dan de marktrente voor obligaties in dezelfde munt met eenzelfde looptijd. De hogere interest is de vergoeding voor het hogere risico omdat de emittent naar keuze kan beslissen op de vervaldag het schuldbewijs terug te betalen, hetzij in contanten, hetzij in een vooraf bepaald aantal aandelen van een derde beursgenoteerde vennootschap. Het is precies daardoor dat de belegger een hoger risico loopt dan bij klassieke obligaties.
Maatstaf die de verhouding tussen risico en rendement weergeeft in een gediversifieerde portefeuille. Hij is genoemd naar zijn bedenker William F. Sharpe, Nobelprijs economie 1990, professor Stanford University. De Sharpe ratio wordt berekend door het gemiddeld behaalde rendement van de belegging boven het risicovrije rendement (bv. op een spaarrekening) te delen door de volatiliteit. In vaktermen is de Sharpe ratio het quotiënt van de excess return gedeeld door de standaarddeviatie. Het resultaat geeft het rendement per eenheid risico weer. Hoe hoger de Sharpe ratio, hoe beter de beheerders van het beleggingsfonds erin slagen extra rendement te genereren bij een bepaalde mate van risico.
Short gaan of short selling is het verkopen van effecten die men niet in bezit heeft, om zo te kunnen profiteren van een daling van de beurskoers. Het kan gaan om aandelen, obligaties en grondstofbeleggingen, maar ook om derivaten als opties en futures. In bepaalde gevallen verbieden de overheden shorten omdat het in een financiële systeemcrisis destabiliserend kan werken. De gebruikelijke en meest gangbare manier om gedekt short te gaan is om eerst de aandelen (of obligaties) te huren van een depotbank (custodian). Deze bewaart de aandelen van lange termijn beleggers zoals pensioenfondsen, die hun effecten uitlenen tegen een vergoeding, de leen-fee. De ontleners van de aandelen kunnen bv. hedge fondsen of market makers zijn. Zij verkopen de geleende aandelen op termijn en kunnen profiteren van een mogelijke koersdaling. Vaak is hier veel geld mee te verdienen, met evenzeer groot risico, vooral bij het gebruik van hefboomwerking of leverage. Het verkopen van aandelen zonder deze in bezit te hebben of te ontlenen, heet "ongedekt" of "naked" short gaan.
Statistisch begrip dat de mate weergeeft waarin een frequentie- of kansverdeling asymmetrisch is.
De Sortino ratio meet, zoals de Sharpe ratio, de voor het genomen risico gecorrigeerde opbrengst. In plaats van echter de standaardafwijking in de noemer te gebruiken, gebruikt de Sortino ratio de semi-variantie. Semi-variantie meet de afwijking van de opbrengst beneden een minimum aanvaardbare voet. De Sortino ratio -ontwikkeld door de Amerikaan Frank Sortino- laat m.a.w. toe een onderscheid te maken tussen goede volatiliteit (zie verder) en negatieve.
Een periode waarin de prijzen stijgen, terwijl er nauweljks groei is en de werkloosheid oploopt.
De vierkantswortel uit de variantie. De standaardafwijking geeft weer hoe de verdeling is van een verzameling gegevens ten opzichte van hun gemiddelde.
Een statistisch begrip dat duidt op de waarschijnlijkheid van een fout in een schatting. Plus of minus twee standaardfouten duidt bijv. op een betrouwbaarheid van 95%.
Risico eigen aan een welbepaalde markt, sector, land of systeem. De zwakke overheidscontrole over de hedge fondsen of een ongebreidelde kredietverlening aan het bedrijfsleven in China zijn voorbeelden van systematische risico’s.
Een analysetechniek die vertrekt van macro-economische gegevens en verwachtingen om beleggingsbeslissingen te nemen.
Dit is een term die gebruikt wordt wanneer de prestatie van een fonds/portefeuille wordt vergeleken met die van zijn referte-index. Technisch is de tracking error gelijk aan de standaardafwijking tussen het verschil van de opbrengst van de referte-index en die van het fonds/portefeuille. Hoe kleiner de tracking error, hoe beter het fonds/portefeuille zijn referte-index heeft gevolgd.
De Treynor index, genoemd naar de Amerikaan Jack Treynor, meet de extra opbrengst per eenheid genomen risico. Extra opbrengst is gedefinieerd als het verschil tussen de opbrengst van een fonds/portefeuille en de risicovrije opbrengst over dezelfde tijdsperiode. De eenheid van risico is de bèta van het fonds/portefeuille.
VaR is een techniek die de waarschijnlijkheid van fonds/portefeuilleverliezen schat bovenop een vooraf bepaald niveau. De VaR is gebaseerd op statistische analyses die gebruik maken van historische markttrends, correlaties en volatiliteit (zie verder).
De variantie meet de verspreiding van een verzameling gegevens rond hun gemiddelde waarde. De vierkantswortel uit de variantie is de standaardafwijking (zie hoger).
Dit is de onderliggende volatiliteit van de S&P500 index optie. De VIX is een populaire maatstaf voor het inschatten van het marktrisico: hoe hoger de VIX, hoe meer de koersen van de S&P500 index schommelen, dus hoe meer risicovol de markt. Daarom wordt de VIX-index ook de angstbarometer van de Amerikaanse beurs genoemd.
Maatstaf voor de gevoeligheid (stijgend of dalend) van de koers van een financieel instrument in een bepaalde periode ten opzichte van het markt- of sectorgemiddelde in diezelfde periode. De meting van de beweeglijkheid hangt af van de omvang en de frequentie van de koersbewegingen van het gemiddelde. Het is een belangrijke factor in risico-analyse. De spreiding of historische afwijking van de rendementen tegenover het gemiddelde wordt uitgedrukt met de term standaarddeviatie.
Een warrant is een financieel product dat het recht geeft om gedurende een vastgelegde periode, een ander financieel product (de onderliggende waarde) te kopen of te verkopen tegen een van tevoren vastgelegde prijs. Om het warrant recht te verkrijgen, betaalt de koper een premie. Warrants profiteren van het hefboomeffect. Daardoor is de procentuele koersverandering van een warrant (veel) groter dan die van de onderliggende waarde.
Een zero obligatie (in het Engels zero bond) is een obligatie zonder coupon, maar die onder pari wordt uitgegeven. Aangezien de zero obligatie op vervaldag doorgaans tegen 100% wordt terugbetaald, is de interestopbrengst gelijk aan de terugbetalingprijs min de uitgifteprijs. Zero obligaties worden in fonsen met kapitaalgarantie vaak gebruikt als instrument om op de eindvervaldag de kapitaalwaarborg te realiseren. Hoe langer hun looptijd, hoe hoger hun volatiliteit.